GROEN OVERLAND ONTSTAAN
Het ontstaan van het landschap in Fryslân staat in nauwe relatie met de tijd dat de Middelzee nog vrij spel had en er sprake was van Oostergo en Westergo. Leeuwarden lag in Oostergo; Harlingen en Franeker in Westergo. De Middelzee is een middeleeuwse zeearm – ook wel slenk genoemd – in de provincie Friesland. Klik voor een kaartje hier
Na de laatste IJstijd bleef er in het oosten en zuiden van de huidige provincie een landschap achter met stuifzand, waarop zich later langs de noordwestkant een strook van 3-4 meter dik hoogveen ontwikkelde. Deze strook loopt grofweg van Dokkum tot aan Lemmer en Stavoren; daarin ligt nu het Friese merengebied. Westelijk daar weer van lag een gebied vergelijkbaar met de huidige Waddenzee. De noordwestelijke helft van Fryslân is door verlandingsprocessen gevormd.
Vanuit de Middelzee vonden overstromingen plaats door stijgingen van de zeespiegel. Zo werd er een laag klei afgezet op het veen; deze wordt naar het oosten toe steeds dunner. Aan de westkant van Grou is er nog een duidelijke kleilaag; aan de oostkant houdt deze laag op en komt het veen aan de oppervlakte. Hier ligt het voormalige veenafgraving-gebied, thans Nationaal Park ‘De Âlde Feanen’.
De overheersende zuidwestelijke wind in ons land veroorzaakt een klein peilverschil in een meer tussen hogerwal en lagerwal. Over de bodem ontstaat vervolgens een tegenstroom om het peilverschil te nivelleren. Deze stroming neemt de lichte bodemdeeltjes mee en zet deze af zodra de waterturbulentie te zwak is geworden. Zo ontstaat er aan de westoever een ophoging die op zijn beurt levensmogelijkheden aan de verlandingspioniers biedt: Gele Plomp, Kleine Lisdodde, Riet
De westelijke oevers van de natuurlijke, grotere wateroppervlakken zullen door deze hydrologische werking altijd ondieper zijn: de Wijde Ee aan de kant van Siebinga’s Boskjes, Oksepoel /Bleipet aan de kant van het Wildlân, de Fluessen aan de kant van Koudum. Tenzij door menselijk ingrijpen zoals baggeren de ondiepten zijn verdwenen.
Er zijn meerdere vormen van verlanding en de omstandigheden bepalen het karakter van het proces: een petgat of een heide-ven zal vanuit de oever dichtgroeien, bij hoogveen wordt een poel langzaam door afstervend hoogveen gevuld, en bij het hekkelen van een sloot ruimt men het prille begin van dit proces op. Maar in alle gevallen is er sprake van toevoer van materiaal waardoor bodemophoging plaats vindt.
Diepte, waterbeweging, grootte van de zwevende deeltjes, de mate van vastlegging van die deeltjes spelen allemaal een rol in het proces van land-aangroei. In dit proces worden soms 3 stappen vooruit gezet en soms ook 4 terug. Dit blijkt wanneer er na een storm aan de Noordzeekust nieuw zand wordt opgespoten om het weggeslagen strand aan te vullen.
Ook de Waddenzee is te zien als een groot en permanent verlandingsproces. De dijken vormen nu wel een scherpe grens met het droge land, 5000 jaar geleden was het grootste deel van de het huidige noordwesten van Nederland nog een vergelijkbaar waddengebied van aangroei en afslag, natte voeten en opgehoogde droge plaatsen.
In het verleden heeft het oeverland in Grou een grote rol gespeeld bij de bescherming van de oevers van de Pikmar tegen golfslag en winterstormen. Aanvankelijk was ook het grasveld bij de GWS-steiger een vergelijkbaar gebied, maar dit is in de loop van de tijd gecultiveerd tot een strook met walbeschoeiing waar ’s winters schouwen gestald worden. Het Theehuis staat op een plek waar ooit een boerenbedrijfje stond, wat met de toenemende recreatie rond 1920 omgebouwd is tot klein paviljoen.