GROEN OEVERLAND NATUUR

Hoewel het Speenkruid eigenlijk de vroegste bloeier is, toch zijn het de grote gele bloemen van de Dotterbloem in maart, april, mei waarmee het voorjaar laat zien dat er weer leven komt in het kaal gemaaide stuk oeverland. Tijdstip en duur van de bloei worden sterk beïnvloed door het weer in die periode.

Dat geldt ook voor de ontwikkeling van de Holpijp, Oeverzegge, Tweerijïge Zegge en Grote Vossenstaart waarvan de scheuten gaan groeien en jong groen geven tussen de bruine stoppels en het korte gras van de winter. Ertussen vecht het kleine Hondsdraf om z’n plekje te behouden, het Heermoes steekt zijn kale stengels er tussen door, een Paardenbloem-rozet verschijnt. Langs de waterkant komen Gele Waterkers, Waterzuring, Wolfspoot, Watermunt, en Bitterzoet, tussen de inmiddels bloeiende Oeverzegge en Holpijp

Op ‘hogere’ stukken zien we Scherpe Boterbloem, Fluitenkruid en Smeerwortel; de Gele Lissen komen met hun bladpunten tevoorschijn, en het Rietgras laat zich gelden. Afhankelijk van de watertemperatuur komen de punten van het Riet en Grote Egelskop boven water en snel volgen de ook de Kleine Lisdodde en eerst de drijvende bladeren van de Gele Plomp. De Pinksterbloem bloeit en de ruigtesoorten beginnen te komen: Moerasspirea, Poelruit, Harig Wilgenroosje en Valeriaan.

Het voorjaar is in volle gang.
Er ontstaat een strijd om de ruimte. Planten zoeken dit in breedte en aantal, maar vooral in hoogte. Er breekt een periode aan van snelle ontwikkeling en groei: Riet, Ruw Beemdgras, Liesgras en Gestreepte Witbol zijn de grassoorten die snel groeien en een beeldbepalende plek innemen. Ondertussen bloeit de Grote Vossenstaart al.

Vogelwikke slingert tussen de stengels omhoog; de Moeraslathyrus probeert hetzelfde en Haagwinde slingert zich nog hoger. Het Fluitenkruid bloeit, net als de grote Waterzuring en Bloedzuring.

De Dotter is uitgebloeid, maar aan de randen staan de prachtige Gele Lissen in bloei.

Het is juni, de zomer kondigt zich aan.

De Vogelwikke gaat bloeien en hier en daar hangen ook al de roze bloemen van de Moeraslathyrus.

De Valeriaan opent zijn witte schermen, de Poelruit ontvouwt zijn wolkige, beige bloemen. Langs de rand vecht een Krulzuring voor wat ruimte; een Scherpe Zegge weet stand te houden.

Op een open plek schijnen de kleine witte bloempjes van het Moeraswalstro.

Aan de Gele Lissen verschijnen de eerste vruchten, in het Fries ‘barchjes’ genaamd. Het gras wordt afgeremd door de Grote Ratelaar, die met zijn wortels in die van de grasplanten dringt en zo aan voedingsstoffen komt, een half-parasiet. Op een spaarzaam open plekje bloeit Moerasrolklaver.

De gemeente komt een deel maaien en voert het maaisel af om voor de 2e helft van het seizoen bepaalde plantensoorten weer bloeikans te geven en tegelijk een deel van de bodem te verschralen.

Rond de langste dag is de strijd om de ruimte achter de rug en de tijd van bloei van de ruigtesoorten is begonnen. De opvallende Moerasspirea bloeit met zijn witte tuilen en in de randen komt de Moerasandoorn er aan. Hoewel Riet bij voorkeur een waterplant is, kan hij zich ook prima in stand houden op drogere stukken, hetgeen blijkt door zijn veelvuldig voorkomen op de drogere stukken tussen Witbol en Rietgras. Het Riet bloeit later en de groei gaat nog een paar weken door. Het Bitterzoet slingert zich op liaan-achtige wijze tussen de opschietende stengels en toont zijn eerste paars met gele bloemen. De Grote Watereppe duwt zijn eerste witte schermen uit het groen omhoog. Het Beemdgras zit al in het zaad en begint bruin te kleuren: het is duidelijk dat het voorjaar voorbij is.

De zomer is in volle gang. De grote groei is eruit en de ruigtesoorten staan vol te bloeien om de insecten te lokken voor bevruchting. Er bloeit nog een late Smeerwortel en langs de kant komt een Gewone Wederik, en ook de Watermunt begint voorzichtig te bloeien. De eerste witte klokken van de Haagwinde openen zich en de bloei van de Kattenstaart laat ook niet lang op zich wachten; Leverkruid en Harig Wilgenroosje bloeien nu volop.

Het is nu een kwestie van bloeien en insecten lokken. Waar het uiteindelijk allemaal om begonnen is.

Bijen, hommels, zweefvliegen, kevers, vlinders en motten vliegen af en aan om stuifmeel en nectar te verzamelen en zorgen zo bij alle soorten bloemen voor bestuiving en zaadvorming. Ondertussen proberen spinnen op allerlei manieren een insect te verschalken en vogels op hun beurt de spinnen en insecten.

In de zomer en nazomer is de veelheid aan voorjaarsbloeiers voorbij. Dit wordt overgenomen door de twee grote zomerbloeiers: Grote Watereppe en Gewone Engelwortel. Een van de laatste soorten die tot ontwikkeling komt is het Zwart Tandzaad die de drukte van de lente aan zich voorbij laat gaan en pas laat kiemt en uitgroeit.

De herfst kenmerkt zich door zaadvorming en de overwinterende soorten slaan de energie uit hun bladeren op in hun wortels voor het volgende jaar.

Bij inventarisatie blijken er tussen de 50 – 65 soorten aanwezig te zijn. Klik hier voor de inventarisatielijst die in 2021 is opgemaakt. Maar achter deze tientallen soorten hangt nog eens een groot scala van allerlei vliegende en kruipende insecten, weekdieren, amfibieën, wormen, tripsen, aaltjes, schimmels, bacteriën etc. die alle hun onzichtbare rol vervullen in het eten en gegeten worden, de bestuiving, het afbreken van organisch materiaal, kortom de prachtig uitgebalanceerde, ecologische kringloop waar wij zo gemakkelijk aan voorbij gaan.

Beheer
Om de ontwikkeling van het riet wat af te remmen wordt er gemaaid voordat het riet bruin wordt, waardoor het niet veel energie op kan slaan in de wortelstokken. Het maaisel wordt afgevoerd om een overdaad aan voedingsstoffen te voorkomen, met name stikstof.

Stikstof is de meststof die planten doet groeien en dit komt vrij bij de afbraak van organische stof.

Wanneer maaisel blijft liggen, komt er daardoor stikstof vrij die zich in de bovenste bodemlaag ophoopt. Dit trekt ‘stikstof-minnende’  planten aan. Dit zijn soorten die sterk gaan groeien en domineren en zodoende andere soorten planten geen kans geven om zich te ontwikkelen. In Nederland zijn brandnetel en wilde braam hiervan voorbeelden. Een ander voorbeeld is het Engels raaigras dat in productieweilanden de dominante, stikstof-minnende soort is die profiteert van de zware stikstofbemesting in de vorm van gier.

Het oeverland staat met enige regelmaat deels of bijna geheel onder water als “de boezem” wordt gebruikt voor het lozen van water uit de achterliggende polders. Omdat ook het boezemwater in de loop van de laatste 50 jaar veel rijker aan voedingsstoffen – met name stikstof en fosfor- is geworden, zorgt dit al voor een mate van bemesting. Wanneer het maaisel zou blijven liggen, zou er nog een flinke hoeveelheid extra bemesting ontstaan, wat een sterke verarming van het aantal soorten tot gevolg zou hebben.

Het beheerbeleid komt neer op het maaien en afvoeren van maaisel in de herfst, om teveel bemesting te voorkomen. Daarnaast waar mogelijk wat meer verschraling bewerkstelligen, door stukken ervan een keer extra te maaien rond de langste dag (21 juni).

Tot 2008 was er geen steiger vóór het oeverland. Deze werkt nu als een barrière voor een natuurlijke ontwikkeling van planten; het is waar mens en natuur elkaar tegenkomen. Onder de steiger proberen ze het nog, maar worden de groeistengels kapot gelopen of incidenteel ingekort. Dit zie je terug als een scherpe overgang van land naar water en dit is ook gevoelig voor oeverafslag door golven en heftige stroming door zuiging van vrachtvaart. Het wortelpakket van alle planten die er groeien zorgt voor een sterke samenhang in de grond, maar de druk van de schepen en golven is hoog.

Op de plaatsen waar ruimte is voor natuurlijke ontwikkeling staan de verlandingssoorten gele plomp. riet en/of kleine lisdodde. Waar de invloed van de golven en zuiging kleiner is en de ‘verlanders’ niet worden vertrapt in hun ontwikkeling, is een geleidelijk oplopende oever het natuurlijke resultaat en worden golven als het ware opgevangen in plaats van gekeerd.